Het is een iconisch beeld uit de jaren zestig: zwart-wit, en face: het hoofd naar de kijker gedraaid, glas met rietje in de rechterhand….
Het is het gezicht van Sophie van Kleef, dat in 1965 de hoes sierde van de single ‘Sophietje’ van Johnny Lion. Fotograaf: Paul Huf.
Johnny Lion was de artiestennaam van de Haagse zanger Johnny van Leeuwarden en Sophie van Kleef was zijn toenmalige vriendin.
‘Sophietje’ werd een gouden plaat, een succes dat de zanger daarna niet meer zou evenaren.
Met het geld dat de plaat opleverde, financierde Van Kleef een boetiek in de Oude Leliestraat te Amsterdam, die ze ‘Sophie en Johnny’ noemde.
Die laatste informatie wordt niet vermeld bij de originele foto op de tentoonstelling die in Foam is ingericht, als eerbetoon aan de honderdste verjaardag van fotograaf Paul Huf (1924-2002).
Dat is jammer. Net zoals het jammer is dat er op meer plaatsen van de tentoonstelling context ontbreekt. Hoe leuk zou het bijvoorbeeld zijn als je bij het kijken naar de foto van ‘Sophietje’ ook het liedje zou horen?
Vooral als je de foto’s van de modereportages uit de periode 1960-1980 ziet, vraag je je af of een jongere bezoeker wel begrijpt wat er nou zo bijzonder aan die foto’s is.
Immers, de afgelopen decennia zijn we overstelpt met modefoto’s, ook als gevolg van socialmediaplatforms als Instagram.
Tijdschrift Avenue
Zo staat er op de tentoonstelling een glazen vitrinetafel waarin een aantal opengeslagen pagina’s van het tijdschrift Avenue te zien zijn met modereportages van Huf.
Helaas ontbreekt een toelichting over de unieke plaats die dat tijdschrift toen innam in het medialandschap.
Het eerste nummer van Avenue verscheen in 1965: een tijdschrift zoals Nederland dat tot dan toe niet kende. Het was de eerste Nederlandse ‘glossy’ met een format van mode, literatuur, kunst én, niet te vergeten, reizen!
Het begrip ‘lifestyle’ deed zijn intrede: een tijd waarin Nederlanders, na de periode van wederopbouw, meer geld hadden te besteden.
Het blad werd gedrukt op glossy papier met afmetingen waar weinig uitgevers zich nog aan wagen (25 x 29,5 cm)! Let wel: we praten over de jaren zestig en zeventig, er waren slechts twee tv-zenders (zwart-wit; kleurentelevisie werd in 1967 geïntroduceerd) en geen mens had nog van internet gehoord!
In die markt verscheen dus opeens een blad met uitgebreide reisreportages, geschreven door bekende auteurs met kleurenfoto’s van o.a. Ed van der Elsken en Eddy Posthuma de Boer.
Huf behoorde tot het selecte groepje mensen die het blad oprichtte.
De modereportages die hij voor het blad maakte, gaven uiting aan de toenemende emancipatie van de vrouw (meer vrouwen gingen ‘buiten de deur’ werken, in plaats van in het huishouden). Voor het eerst was er mode bereikbaar voor meer vrouwen dan alleen de lezeressen van Elegance (toen het enige modeblad).
Fototechniek
Een ander aspect dat onderbelicht blijft in de tentoonstelling is de techniek. Vergeet niet: toen Huf voor Avenue de modefoto’s maakte, waren er nog geen digitale camera’s. Die kwamen pas aan het begin van deze eeuw op de markt.
Huf had een ongekend oog voor wat eigen was aan de mensen die hij portretteerde. Een van zijn studio-assistenten vertelde dat Huf al bij binnenkomst van iemand wist hoe hij diegene wilde fotograferen. ‘Meestal werd het de tweede foto, maar schoot hij het rolletje voor de vorm nog vol.’
Jarenlang had een Hasselblad camera zijn voorkeur voor portretten, later gebruikte hij ook Olympus camera’s voor fotoshoots.
Portretten
In een hal van Foam hangen een aantal van zijn zwart-wit portretten, waarop de oplettende kijker goed kan zien hoe Huf met licht werkte.
Het zijn die portretten, van acteurs, cineasten, kunstenaars, musici, politici, hoogwaardigheidsbekleders (Beatrix!) en zakenlui die nog de meeste indruk maken.
Let bijvoorbeeld even goed op als je in het zaaltje komt, waar je – gezeten op een bank – even rustig kunt kijken naar een selectie van zijn werk op een groot projectiescherm.
Tussen die reeks foto’s komt ook een portret van documentairemaker Joris Ivens voorbij.
Jammer is alleen dat je wel zelf toevallig de naam van de geportretteerde paraat moet hebben, want er ontbreekt commentaar bij de foto’s die in hoog tempo op het scherm voorbij komen.
In de vele portretten die Huf maakte is duidelijk de invloed herkenbaar van zijn grote voorbeeld, Irving Penn.
Penn verhief de fotografie tot kunst – niet voor niets is er een stichting die zijn werk beheert.
Huf reisde in de jaren zestig en zeventig (vaak als ‘ambassadeur’ van de Nederlandse fotografie) met een zekere regelmaat naar de VS en zal ongetwijfeld verwantschap met Penn hebben gevoeld.
Net als Penn richtte hij zich niet op één genre, maar wisselde modefoto’s af met reisreportages, reclamefotografie en stillevens.
Verschil met Penn was echter, dat die het bij fotografie hield.
Huf ging ook films maken, vaak in opdracht van bedrijven of de overheid. Zo is in Foam ook een documentaire te zien over de surrealistische schilder Carel Willink – in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken gemaakt!
Maar Huf’s grote kracht lag toch in zijn portretten.
Hij zei daar zelf ooit over: ‘Van mij wordt altijd gezegd: hij maakt de mensen mooier. Dat wordt me bijna verweten. Maar iemand op z’n mooist fotograferen is iets anders dan de mensen mooier maken dan ze zijn.’
De tentoonstelling Paul Huf (1924-2002) – Golden Years is nog tot 2 februari 2025 bij Foam in Amsterdam te bezichtigen.
Wie geïnteresseerd is in een vollediger overzicht van Paul Huf’s werk kan terecht bij het Maria Austria instituut.